3
Organisaties als plichtdragers inzake mensenrechten

Wat zijn private organisaties en wat zijn hun mensenrechtenverplichtingen?

arbeiders verzamelen de vis van de vissersboten naar kisten in de oude vissershaven

Dit instrumentarium is bedoeld voor alle soorten publieke of private organisaties die via hun activiteiten negatieve gevolgen kunnen hebben voor de mensenrechten, ongeacht of ze een winstoogmerk of een non-profit karakter hebben. Instrument drie legt uit welke private organisaties bestaan en welke mensenrechtenverplichtingen ze hebben.

Het nieuwe Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen zal binnenkort in werking treden. Er zijn een aantal belangrijke veranderingen die hierbij in overweging moeten worden genomen:

  • Dit wetboek zal van toepassing zijn op organisaties met of zonder winstoogmerk. Het wetboek neemt de EU-doctrine van de "statutaire zetel" over om de toepasselijke wetgeving voor organisaties te definiëren. Dit is in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU inzake het recht van vestiging. Het begrenst de theorie van de "echte zetel".
  • De EU-richtlijn betreffende bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht (2017) bepaalt dat staten derden moeten beschermen, wanneer vennootschappen van statutaire zetel veranderen, door grensoverschrijdende toegang tot bedrijfsinformatie toe te staan en door de bekendmaking van relevante informatie voor belanghebbenden verplicht te stellen.

Hoewel dit instrumentarium in de eerste plaats gericht is op organisaties, kan het ook worden gebruikt door alle belanghebbenden of door slachtoffers van mensenrechtenschendingen door organisaties. In de UNGP en de Interpretive Guide wordt een slachtoffer gedefinieerd als de "persoon/personen die recht hebben op schadevergoeding". Onder 'slachtoffers' worden dus de personen verstaan die de schending ondergingen, of hun familieleden (indirecte slachtoffers), die ook het recht kunnen hebben om verhaal te halen bij een private organisatie of bij de staat. Het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) gebruikt het begrip "benadeelde partij" als synoniem voor slachtoffer bij de ontwikkeling van het begrip "Billijke genoegdoening" zoals te vinden in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (artikel 41).

Belanghebbenden zijn niet noodzakelijkerwijs directe of indirecte slachtoffers. Zij kunnen ook derde partijen zijn die er concreet belang bij hebben om maatregelen te eisen om negatieve gevolgen voor de mensenrechten te voorkomen, of die slachtoffers of gewonde partijen vertegenwoordigen. Belanghebbenden kunnen NGO's, vakbonden of openbare instellingen zijn die specifiek bevoegd zijn om benadeelde partijen te vertegenwoordigen.

Private organisaties in België, in het kader van dit instrumentarium

In België kunnen private organisaties verschillende rechtsvormen hebben. Organisaties zonder rechtspersoonlijkheid, zoals partnerschappen, zijn niet formeel opgenomen in het Belgisch recht. Nochtans, kunnen ook zij verantwoordelijk worden gesteld voor het veroorzaken van negatieve gevolgen voor de mensenrechten door de activiteiten die zij uitvoeren. De oprichters van een vennootschap of vereniging zonder rechtspersoonlijkheid zijn altijd hoofdelijk aansprakelijk voor de activiteiten van de organisatie, ongeacht of het een organisatie met of zonder winstoogmerk betreft. 

Organisaties met rechtspersoonlijkheid zijn onder meer:

Eerste criterium: organisaties met winstoogmerk en organisaties zonder winstoogmerk
Organisaties met winstoogmerk

Het Belgische Wetboek van Vennootschappen definieert een vennootschap als een overeenkomst tussen twee of meer personen die ermee instemmen een bijdrage over te dragen aan een nieuwe entiteit met het oog op het nastreven van de statutaire doelstellingen van de vennootschap, met het oog op het ontvangen van directe of indirecte materiële voordelen als aandeelhouders of partners. Daarom is een vennootschap per definitie een organisatie met winstoogmerk.

Het Belgische Wetboek van Vennootschappen (artikelen 456 en 229) stipuleert ook dat in bepaalde omstandigheden de oprichters van een vennootschap, in deze specifieke gevallen, naast de vennootschap zelf, aansprakelijk kunnen worden gesteld om schuldeisers te beschermen. Onder ‘oprichters’ worden de personen verstaan die de oprichtingsakte van de vennootschap ondertekenen (in persoon of via een tussenpersoon).

Vennootschappen worden geacht de Belgische nationaliteit te hebben en onderworpen te zijn aan het Belgische recht wanneer zij hun zetel in België hebben. De plaats van oprichting wordt beschouwd als een vermoeden van de nationaliteit van de onderneming, maar dit kan worden weerlegd als wordt aangetoond dat de vennootschap haar "echte zetel" in het buitenland heeft.

Organisaties zonder winstoogmerk

Verenigingen zonder winstoogmerk (vzw) zijn ook contracten tussen ten minste drie personen (oprichters) die gericht zijn op samenwerking en niet trachten een stoffelijk voordeel aan hun leden te verschaffen.

Stichtingen zijn rechtspersonen die activa ontvangen van de oprichter(s). Zij hebben een bestuur en geen leden. De raad van bestuur beheert de activa in overeenstemming met de doelstellingen van de oprichter(s) zoals beschreven in het oprichtingsdocument. Stichtingen kunnen bedrijfsactiviteiten uitvoeren, maar de baten moeten worden bestemd voor het doel van de stichting. Om die reden worden stichtingen ook als organisaties zonder winstoogmerk geclassificeerd. Wanneer een stichting openbaar is, wordt zij bij koninklijk besluit en niet bij notariële akte opgericht en kunnen de doelstellingen enkel betrekking hebben op filantropische, wetenschappelijke, religieuze, pedagogische en culturele activiteiten.

Tweede criterium: omvang en/of algemeen belang
Beursgenoteerde vennootschappen en vennootschappen van algemeen belang

Over het algemeen hebben grote en beursgenoteerde vennootschappen meer mensenrechtenverplichtingen, zoals die met betrekking tot rapportering. Van hen wordt verwacht dat zij doeltreffende mechanismen invoeren, door tijdig, alle feitelijke of potentiële negatieve gevolgen voor de mensenrechten, vanwege hun activiteiten, te identificeren. Dit moet verwezenlijkt worden door het uitvoeren van systematische gepaste zorgvuldigheid en effectbeoordelingen op het gebied van de mensenrechten. Van hen wordt ook verwacht dat zij op operationeel niveau klachtenmechanismen opzetten om directe of indirecte belanghebbenden in staat te stellen feedback te geven over feitelijke of potentiële negatieve gevolgen voor de mensenrechten, of om effectieve rechtsmiddelen te eisen.

Het Belgische Wetboek van Vennootschappen (artikel 4) bepaalt dat een vennootschap als een beursgenoteerde vennootschap wordt beschouwd wanneer haar aandelen kunnen worden verhandeld op een gereguleerde markt.

Daarnaast zijn vennootschappen die van algemeen belang worden geacht, ook verplicht niet-financiële informatie te rapporteren. Verder wordt van hen verwacht dat zij adequate mechanismen vaststellen en beheren, en huidige of potentiële negatieve gevolgen voor de mensenrechten aanpakken. Verder wordt er van hen verwacht dat zij een doeltreffende remedie bieden als een mensenrechtenschending plaatsvindt.

Protocol 26 betreffende diensten van algemeen belang van het Verdrag van Lissabon en andere EU-regels en -normen definiëren diensten van economisch belang. Dit zijn activiteiten die door de overheid van belang worden geacht voor de burgers en waarvoor overheidsingrijpen vereist is, zoals energie, watervoorziening, vervoersnetwerken, postdiensten en sociale diensten.

Het nieuwe Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen, van kracht vanaf 2019, verwijst naar beursgenoteerde vennootschappen. Sommige van de regels die op deze vennootschappen van toepassing zijn, gelden echter ook voor organisaties van algemeen belang, zoals de verplichting om niet-financiële informatie te rapporteren.

In België definieert de Nationale Bank, in overeenstemming met het Belgische Wetboek van Vennootschappen, ook de grootte-criteria voor vennootschappen. Deze hebben gevolgen voor de verplichtingen met betrekking tot de balans. Daarom worden deze criteria ook in dit instrumentarium in aanmerking genomen.

Een vennootschap wordt als groot beschouwd wanneer het twee van de drie volgende grenzen overschrijdt, of wanneer het een beursgenoteerde vennootschap is:

  • Personeelsbestand: 50 voltijdse equivalenten (FTE)
  • Omzet: 9.000.000 euro
  • Balanstotaal: 4.500.000 euro

In België verduidelijkt de Nationale Bank verder dat de omvang van een moedervennootschap (wanneer zij zeggenschap heeft over een of meer dochtervennootschap (pen)) op geconsolideerde basis wordt bepaald. Vennootschappen die een consortium vormen, worden behandeld als een moedervennootschap. Wanneer zij niet meer dan één van de volgende criteria overschrijden, worden zij beschouwd als een groep van beperkte omvang en zijn zij niet verplicht geconsolideerde verslagen in te dienen:

  • Personeelsbestand: 250 FTE
  • Omzet: 34.000.000 euro
  • Balanstotaal: 17.000.000 euro
Kleine en middelgrote vennootschappen 

In België definieert de Nationale Bank, in overeenstemming met het Belgische Wetboek van Vennootschappen, een vennootschap als klein wanneer ze niet meer dan één van de grenzen voor grote ondernemingen overschrijdt.

De Europese Commissie heeft een aanbeveling betreffende de definitie van micro-, kleine, en middelgrote vennootschappen (2003) uitgebracht om te bepalen welke organisaties als micro-, kleine en middelgrote vennootschappen kunnen worden beschouwd om in aanmerking te komen voor steunprogramma's, vrijstelling van wettelijke voorschriften of kostenverlagingen voor de naleving van de EU-wetgeving.    

  • Tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (KMO's) behoren ondernemingen waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen EUR of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen EUR niet overschrijdt.
  • Binnen de categorie KMO's is een "kleine onderneming" een onderneming waar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 10 miljoen EUR niet overschrijdt.
  • Binnen de categorie KMO's is een "micro-onderneming" een onderneming waar minder dan 10 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 2 miljoen EUR niet overschrijdt.
Micro-vennootschappen

Ze zijn een subcategorie van kleine vennootschappen die niet meer dan één van de volgende drempels overschrijden: 

  • Personeelsbestand: 10 FTE
  • Omzet: 700.000 euro
  • Balanstotaal: 350.000 euro
Mensenrechtenverplichtingen van private organisaties in België
De draagwijdte van de mensenrechten in België en de daarmee verband houdende plichten van private organisaties

Op nationaal niveau zijn internationale mensenrechtenverdragen bindend in België. Aangezien België partij is bij deze verdragen, moet het de nodige wetgevende, administratieve en/of gerechtelijke maatregelen nemen om de naleving en handhaving ervan binnen de Belgische jurisdictie te waarborgen. België moet ook samenwerken met andere staten om de mensenrechten te realiseren en ervoor te zorgen dat zijn eigen agenten, of private organisaties en personen deze verdragen respecteren. De Belgische grondwet (Titel II) beschermt ook de fundamentele rechten van burgers en buitenlanders in België, hoewel er uitzonderingen zijn.

Op internationaal niveau zijn alleen staten verantwoordelijk voor de eerbiediging, bescherming en naleving van de mensenrechten. Volgens de VN moeten staten zich onthouden van inmenging in of beperking van het genot van mensenrechten (verplichting tot respect); staten moeten burgers ook beschermen tegen mensenrechtenschendingen (plicht tot bescherming); en ten slotte moeten staten positieve actie ondernemen om het genot van mensenrechten te bevorderen (plicht tot naleving). In sommige omstandigheden kan aan dit laatste recht geleidelijk worden voldaan.

De UNGP verwijst naar de plicht van organisaties om de mensenrechten te respecteren, in tegenstelling tot de plicht van de staat om deze rechten te beschermen. Op nationaal niveau moeten organisaties echter door de staat worden beschermd, maar ze kunnen ook ter verantwoording worden geroepen wanneer ze de mensenrechten schenden of niet de nodige maatregelen nemen om mensenrechtenschendingen in verband met hun activiteiten (en in sommige gevallen die van hun partners) te voorkomen. Dit betekent niet alleen dat men zich moet onthouden van bepaalde acties, maar ook dat men actief bepaalde maatregelen moet nemen, zoals de bescherming van werknemers op de werkplek.

In België bestaan er gerechtelijke en buitengerechtelijke mechanismen ter bescherming van de mensenrechten die door de slachtoffers, en in sommige gevallen door belanghebbenden, kunnen worden gebruikt. De meest relevante statelijke mechanismen zijn samengevat in een brochure uitgegeven door FIDO/IFDDD. Wanneer er sprake is van ernstige schendingen van de mensenrechten, zijn op de staat gebaseerde mechanismen onvermijdelijk, omdat de staat de hoofdverantwoordelijkheid draagt voor de bevordering, bescherming en naleving van de mensenrechten binnen zijn rechtsgebied.

Kwesties die van belang zijn voor organisaties met betrekking tot hun mensenrechtenverplichtingen

Deze sectie bevat geen uitputtende opsomming van concrete verplichtingen, maar vestigt de aandacht op specifieke kwesties waarmee private organisaties rekening moeten houden bij de naleving van hun mensenrechtenverplichtingen.

In de eerste plaats wordt van organisaties verwacht dat zij de staat en de slachtoffers en/of belanghebbenden steunen bij het vinden van de beste manier om de slachtoffers van een negatief gevolg van hun activiteiten op de mensenrechten effectief te helpen.

Ten tweede moeten organisaties zich ervan bewust zijn dat op nationaal niveau veel regels die mensenrechtenverplichtingen voor organisaties creëren, niet uitsluitend in termen van mensenrechten zijn geformuleerd. De kwestie is zeer complex, omdat verschillende onderdelen van het recht betrekking hebben op de mensenrechten, ook al verwijzen ze niet expliciet naar de mensenrechtenwetgeving. Enkele voorbeelden zijn internationaal publiekrecht, internationaal privaatrecht, EU-recht (aansprakelijkheid, consumentenbescherming, mededingingsrecht, overheidsopdrachten, milieurecht, enz.), constitutioneel recht, administratief recht, gerechtelijk recht, burgerlijk recht, arbeidsrecht, strafrecht, enz.

Ten derde bevat dit instrumentarium de belangrijkste informatie over het regelgevend kader voor de tenuitvoerlegging van mechanismen voor het vaststellen, beheren en aanpakken van feitelijke of potentiële negatieve gevolgen voor de mensenrechten. Het is bedoeld om de belangrijkste verplichte en vrijwillige mechanismen aan te geven, afhankelijk van het type organisatie, maar het bevat geen uitputtende lijst van de wettelijke taken van elke organisatie.

Ten vierde zijn de taken en goede praktijken die in dit instrumentarium worden beschreven niet uitsluitend gericht op een specifiek type organisatie, zoals gewoonlijk wordt aangenomen. In feite kunnen niet alleen grote vennootschappen met transnationale activiteiten verantwoordelijk worden gesteld voor het veroorzaken van negatieve gevolgen voor de mensenrechten door hun activiteiten. Elk type organisatie, met of zonder winstoogmerk, moet zich bewust zijn van haar taken op het gebied van de mensenrechten en geleidelijk aan goede praktijken invoeren om de risico's voor de mensenrechten die hun activiteiten kunnen veroorzaken tijdig in kaart te brengen, en deze op de best mogelijke manier te beheren en aan te pakken.

Grensoverschrijdende verplichtingen van organisaties met activiteiten in België

Hoe kunnen organisaties verantwoordelijk worden gehouden wanneer zij geen verantwoord gedrag vertonen? En hoe kunnen zij tijdig negatieve risico's voor de mensenrechten identificeren, beheren en aanpakken.? Wanneer organisaties direct of indirect grensoverschrijdende activiteiten ontplooien die negatieve gevolgen kunnen hebben voor de mensenrechten van personen of lokale gemeenschappen, moeten zij verantwoording afleggen aan de slachtoffers.

Er is echter geen mogelijkheid om organisaties voor de internationale rechtbanken te dagvaarden. Dit beperkt de mogelijkheden van slachtoffers om een beroep te doen op effectieve rechtsmiddelen, met name wanneer hun mensenrechten zijn geschonden door organisaties met hoofdkantoor in een andere staat.

Het internationaal privaatrecht bepaalt welke rechter bevoegd is om een zaak te behandelen en wat het toepasselijke recht is. In veel grensoverschrijdende geschillen stuiten slachtoffers echter op talrijke belemmeringen voor het vorderen en verkrijgen van rechtsmiddelen. Dit is met name ernstig wanneer slachtoffers weinig mogelijkheden hebben om een rechtsmiddel te vorderen in het land waar de schade is veroorzaakt.

Daarom moeten staten waar moedervennootschapen hun hoofdkantoor hebben, concrete verplichtingen op het gebied van de mensenrechten opleggen en ook responsief gedrag bevorderen. Moedervennootschappen of coördinatoren van waardeketens dienen aan te tonen dat hun eigen activiteiten of die van hun partners de mensenrechten niet schenden in België, in andere EU-landen of in landen buiten de EU.

Dit instrumentarium geeft ook de verplichtingen van organisaties met hoofdzetel in België aan, evenals de positieve acties die moeten worden uitgevoerd om negatieve gevolgen voor de mensenrechten van hun activiteiten of die van hun partners te vermijden, ook al zijn dit geen concrete wettelijke verplichtingen. In feite maakt dit instrumentarium duidelijk onderscheid tussen de mensenrechtenverplichtingen van organisaties en goede praktijken. Deze laatste zijn niet verplicht, maar kunnen ertoe bijdragen dat negatieve gevolgen voor de mensenrechten tijdig worden voorkomen of beperkt. De toepassing van deze praktijken is dus niet alleen goed voor de (potentiële) slachtoffers, maar ook voor de organisatie.

In dezelfde lijn moedigen verschillende richtsnoeren staten aan om de activiteiten van organisaties met hoofdkantoor in hun rechtsgebied te reguleren en om gerechtelijke en buitengerechtelijke mechanismen in het leven te roepen om de slachtoffers herstel te bieden. Deze richtsnoeren stimuleren ook de uitbreiding van de waakzaamheidsplicht van organisaties tot de activiteiten van hun partners  of hun waardeketen. Voorts moedigen deze richtsnoeren staten aan om met elkaar samen te werken en elkaar bij te staan bij de uitvoering van rapportage- en monitoringmechanismen ter bescherming van de mensenrechten. Deze richtsnoeren zijn  in het bijzonder:

De EU  is proactief geweest in het aanmoedigen en oriënteren van staten in deze richting door middel van zacht recht en in toenemende mate bindende regelgeving. Dit geldt met name voor milieukwesties (Instrument 1, instrument 4 en instrument 5), en arbeids- en consumentenbescherming (Instrument 1, instrument 4 en instrument 5).

Wanneer slachtoffers van een schending in EU-landen verhaal zoeken in EU-landen omdat de betrokken moedervennootschap haar hoofdkantoor binnen de EU heeft, beveelt de EU aan de toepassing van beperkende doctrines, zoals forum non conveniens, te beperken. Hierdoor kunnen rechtbanken zaken afwijzen wanneer een andere jurisdictie "geschikter" is voor de partijen. Deze doctrine is een obstakel geweest voor slachtoffers van mensenrechtenschendingen in staten waar hun mogelijkheden om een oplossing te vinden beperkt zijn, door gebrek aan institutionele capaciteit van de staat, gebrek aan veiligheid of hun eigen gebrek aan economische capaciteit. De EU heeft in plaats daarvan, waar mogelijk, de toepassing van de doctrine van het forum necessitatis aangemoedigd. Dit zou betekenen dat de rechtbanken van de EU-landen vorderingen moeten aanvaarden wanneer slachtoffers niet voor een andere rechtbank kunnen procederen, wanneer de buitenlandse bevoegde rechtbank geen eerlijk proces garandeert (bijvoorbeeld in gevallen van oorlog of etnische, religieuze of genderdiscriminatie), wanneer hoge kosten de toegang tot de rechter belemmeren, of wanneer de beslissing van de buitenlandse bevoegde rechtbank niet ten uitvoer kan worden gelegd in de EU-lidstaat waar de moedermaatschappij haar hoofdkantoor heeft.

Aangezien het moeilijk is om belemmeringen, voor het claimen van corrigerende maatregelen, uit de weg te ruimen, is dit instrumentarium bedoeld om organisaties te ondersteunen bij het vertonen van responsief gedrag en het implementeren van de nodige mechanismen om te voorkomen dat negatieve gevolgen voor de mensenrechten worden veroorzaakt door hun activiteiten en, indien mogelijk, die van partners in hun waardeketen.

Deze mechanismen helpen ook om een ander belangrijk obstakel voor slachtoffers van negatieve gevolgen voor de mensenrechten uit de weg te ruimen, namelijk de moeilijkheid om vennootschapsconstructies te "doorprikken". Dit gebeurt wanneer ondernemingsgroepen of de waardeketen de identificatie van de aansprakelijkheid van moedervennootschapen belemmeren. De structuur van de vennootschap bepaalt of het mogelijk is om de vennootschapsconstructie te "doorprikken" om een moedervennootschap aansprakelijk te stellen voor onrechtmatige handelingen van andere organisaties van dezelfde groep, hetzij in dezelfde staat, hetzij via grensoverschrijdende activiteiten. Het belangrijkste obstakel is het gebrek aan informatie waarmee de zeggenschap van moedervennootschap over dochtervennootschappen kan worden aangetoond. Dit heeft betrekking op het definiëren van de zorgplichten van CEO's en moedervennootschappen binnen de organisatie, ook bij grensoverschrijdende activiteiten. De verplichting om niet-financiële informatie te rapporteren is een stap vooruit, maar andere landen zoals Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk hebben dit al meer in detail geregeld.

Responsief gedrag is ook nodig bij de uitvoering van gepaste zorgvuldigheid en effectbeoordelingen op het gebied van mensenrechten en klachtenmechanismen op operationeel niveau voor interne en externe belanghebbenden, waaronder belanghebbenden in de waardeketen. Zelfevaluaties van de naleving van de mensenrechten binnen de organisaties en in hun waardeketen zijn ook belangrijke stappen in de richting van de naleving van de mensenrechten.